Rječnik
Naučite glagole – nizozemski
trekken
Hij trekt de slee.
povući
On povlači sanjke.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
uništiti
Datoteke će biti potpuno uništene.
slapen
De baby slaapt.
spavati
Beba spava.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
svidjeti se
Djetetu se sviđa nova igračka.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
početi
Novi život počinje brakom.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
pustiti ispred
Nitko ne želi pustiti ga naprijed na blagajni u supermarketu.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
ustati
Više ne može sama ustati.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
otjerati
Jedan labud otjera drugog.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
zaštititi
Djecu treba zaštititi.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
spasiti
Liječnici su uspjeli spasiti njegov život.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
zauzeti se
Dvoje prijatelja uvijek želi zauzeti se jedno za drugo.