Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

stoppen
De vrouw stopt een auto.
zaustaviti
Žena zaustavlja automobil.

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
gledati jedno drugo
Dugo su se gledali.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
naviknuti se
Djeca se moraju naviknuti četkati zube.

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
prijaviti se
Svi na brodu prijavljuju se kapetanu.

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
nasjeckati
Za salatu trebate nasjeckati krastavac.

moeten
Hij moet hier uitstappen.
morati
Ovdje mora izaći.

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
pregaziti
Nažalost, mnoge životinje još uvijek budu pregazene automobilima.

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
zauzeti se
Dvoje prijatelja uvijek želi zauzeti se jedno za drugo.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
igrati
Dijete radije igra samo.

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
proći
Srednji vijek je prošao.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
šuštati
Lišće šušti pod mojim nogama.
