Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
otkriti
Mornari su otkrili novu zemlju.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
rastaviti
Naš sin sve rastavlja!

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
sresti
Ponekad se sretnu na stubištu.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
voziti
Djeca vole voziti bicikle ili romobile.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
zapovijedati
On zapovijeda svom psu.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
zaštititi
Djecu treba zaštititi.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
ostaviti
Vlasnici mi ostavljaju svoje pse za šetnju.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
snaći se
Mora se snaći s malo novca.

leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
svidjeti se
Djetetu se sviđa nova igračka.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
otpustiti
Šef ga je otpustio.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
potrošiti novac
Moramo potrošiti puno novca na popravke.
