Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

reizen
We reizen graag door Europa.
putovati
Volimo putovati Europom.

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
slikati
Naslikao sam ti lijepu sliku!

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
istraživati
Astronauti žele istraživati svemir.

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
postojati
Danas dinosauri više ne postoje.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
složiti se
Susjedi se nisu mogli složiti oko boje.

luisteren
Hij luistert naar haar.
slušati
On je sluša.

terugkomen
De boemerang kwam terug.
vratiti
Bumerang se vratio.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
brinuti
Naš sin se jako dobro brine o svom novom automobilu.

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
primiti
U starosti prima dobru mirovinu.

voeden
De kinderen voeden het paard.
hraniti
Djeca hrane konja.

openen
Kun je dit blikje voor me openen?
otvoriti
Možeš li molim te otvoriti ovu konzervu za mene?
