Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
juntar-se
É bom quando duas pessoas se juntam.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
confiar
Todos nós confiamos uns nos outros.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
conhecer
Cães estranhos querem se conhecer.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
pressionar
Ele pressiona o botão.
drukken
Hij drukt op de knop.
acompanhar
O cachorro os acompanha.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
espalhar
Ele espalha seus braços amplamente.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
receber
Posso receber internet muito rápida.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
ouvir
Não consigo ouvir você!
horen
Ik kan je niet horen!
misturar
Ela mistura um suco de frutas.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
deitar
Eles estavam cansados e se deitaram.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.