Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.

s’enfuir
Notre chat s’est enfui.
weglopen
Onze kat is weggelopen.

servir
Le serveur sert la nourriture.
serveren
De ober serveert het eten.

écouter
Les enfants aiment écouter ses histoires.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.

préférer
Notre fille ne lit pas de livres ; elle préfère son téléphone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

expédier
Elle veut expédier la lettre maintenant.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.

se lever
Elle ne peut plus se lever seule.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

suffire
Ça suffit, tu m’agaces!
genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!

faire demi-tour
Il faut faire demi-tour avec la voiture ici.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

vérifier
Le dentiste vérifie la dentition du patient.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

vendre
Les commerçants vendent de nombreux produits.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
