Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/122394605.webp
changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cms/verbs-webp/43956783.webp
s’enfuir
Notre chat s’est enfui.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/113966353.webp
servir
Le serveur sert la nourriture.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/124545057.webp
écouter
Les enfants aiment écouter ses histoires.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
cms/verbs-webp/127554899.webp
préférer
Notre fille ne lit pas de livres ; elle préfère son téléphone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/32796938.webp
expédier
Elle veut expédier la lettre maintenant.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
cms/verbs-webp/106088706.webp
se lever
Elle ne peut plus se lever seule.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
cms/verbs-webp/77883934.webp
suffire
Ça suffit, tu m’agaces!
genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
cms/verbs-webp/100585293.webp
faire demi-tour
Il faut faire demi-tour avec la voiture ici.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/68761504.webp
vérifier
Le dentiste vérifie la dentition du patient.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vendre
Les commerçants vendent de nombreux produits.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/96668495.webp
imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.