Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/121264910.webp
découper
Pour la salade, il faut découper le concombre.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/33688289.webp
laisser entrer
On ne devrait jamais laisser entrer des inconnus.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/68779174.webp
représenter
Les avocats représentent leurs clients au tribunal.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
cms/verbs-webp/129002392.webp
explorer
Les astronautes veulent explorer l’espace.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
cms/verbs-webp/116932657.webp
percevoir
Il perçoit une bonne pension à la retraite.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/26758664.webp
économiser
Mes enfants ont économisé leur propre argent.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
cms/verbs-webp/32796938.webp
expédier
Elle veut expédier la lettre maintenant.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importer
Nous importons des fruits de nombreux pays.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
cms/verbs-webp/9435922.webp
approcher
Les escargots se rapprochent l’un de l’autre.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
cms/verbs-webp/119269664.webp
réussir
Les étudiants ont réussi l’examen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/119289508.webp
garder
Vous pouvez garder l’argent.
houden
Je mag het geld houden.
cms/verbs-webp/107852800.webp
regarder
Elle regarde à travers des jumelles.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.