Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

gérer
On doit gérer les problèmes.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

boire
Elle boit du thé.
drinken
Ze drinkt thee.

ajouter
Elle ajoute un peu de lait au café.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

produire
Nous produisons notre propre miel.
produceren
We produceren onze eigen honing.

découper
Il faut découper les formes.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

voter
Les électeurs votent aujourd’hui pour leur avenir.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.

aimer
Elle aime vraiment son cheval.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

effectuer
Il effectue la réparation.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.

regarder
Tout le monde regarde son téléphone.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

laisser
Ils ont accidentellement laissé leur enfant à la gare.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.

voir clairement
Je vois tout clairement avec mes nouvelles lunettes.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
