Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/129945570.webp
répondre
Elle a répondu par une question.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/75281875.webp
s’occuper de
Notre concierge s’occupe du déneigement.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cms/verbs-webp/8451970.webp
discuter
Les collègues discutent du problème.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
cms/verbs-webp/34725682.webp
suggérer
La femme suggère quelque chose à son amie.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/80332176.webp
souligner
Il a souligné sa déclaration.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/21342345.webp
aimer
L’enfant aime le nouveau jouet.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/77581051.webp
offrir
Que m’offres-tu pour mon poisson?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/62175833.webp
découvrir
Les marins ont découvert une nouvelle terre.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/59250506.webp
offrir
Elle a offert d’arroser les fleurs.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
cms/verbs-webp/99207030.webp
arriver
L’avion est arrivé à l’heure.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/51573459.webp
souligner
On peut bien souligner ses yeux avec du maquillage.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
cms/verbs-webp/119747108.webp
manger
Que voulons-nous manger aujourd’hui?
eten
Wat willen we vandaag eten?