Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

norėti
Ji nori palikti savo viešbutį.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

liesti
Ūkininkas liečia savo augalus.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

priklausyti
Mano žmona man priklauso.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

rodyti
Čia rodomas modernus menas.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.

grįžti
Jis negali grįžti vienas.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

meluoti
Jis dažnai meluoja, kai nori kažką parduoti.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

šokinėti
Vaikas džiaugsmingai šokinėja.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

leisti pro
Ar pabėgėlius reikėtų leisti per sienas?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?

pakaboti
Stalaktitai pakaboti nuo stogo.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.

priimti
Aš negaliu to pakeisti, turiu tai priimti.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

jaustis
Jis dažnai jaučiasi vienišas.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
