Woordenlijst

Leer werkwoorden – Litouws

cms/verbs-webp/105504873.webp
norėti
Ji nori palikti savo viešbutį.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/129300323.webp
liesti
Ūkininkas liečia savo augalus.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/27076371.webp
priklausyti
Mano žmona man priklauso.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/103232609.webp
rodyti
Čia rodomas modernus menas.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
cms/verbs-webp/111750395.webp
grįžti
Jis negali grįžti vienas.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
cms/verbs-webp/114231240.webp
meluoti
Jis dažnai meluoja, kai nori kažką parduoti.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/60395424.webp
šokinėti
Vaikas džiaugsmingai šokinėja.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/109542274.webp
leisti pro
Ar pabėgėlius reikėtų leisti per sienas?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
cms/verbs-webp/28581084.webp
pakaboti
Stalaktitai pakaboti nuo stogo.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/57207671.webp
priimti
Aš negaliu to pakeisti, turiu tai priimti.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/109766229.webp
jaustis
Jis dažnai jaučiasi vienišas.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/3819016.webp
pramisti
Jis pramisė galimybę įmušti įvartį.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.