Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

įeiti
Jis įeina į viešbučio kambarį.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

nusileisti
Daug senų namų turi nusileisti naujiems.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

žinoti
Ji beveik išmintimi žino daug knygų.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.

tikrinti
Mechanikas tikrina automobilio funkcijas.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

užsikrėsti
Ji užsikrėtė virusu.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

transportuoti
Sunkvežimis transportuoja prekes.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

stumti
Automobilis sustojo ir jį teko stumti.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

pasikeisti
Dėl klimato kaitos daug kas pasikeitė.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.

pridėti
Ji prie kavos prideda šiek tiek pieno.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

degti
Židinyje dega ugnis.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

vadovauti
Jam patinka vadovauti komandai.
leiden
Hij leidt graag een team.
