Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

pousser
Ils poussent l’homme dans l’eau.
duwen
Ze duwen de man het water in.

sonner
Qui a sonné à la porte?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

déclencher
La fumée a déclenché l’alarme.
activeren
De rook activeerde het alarm.

installer
Ma fille veut installer son appartement.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

simplifier
Il faut simplifier les choses compliquées pour les enfants.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.

payer
Elle a payé par carte de crédit.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.

taxer
Les entreprises sont taxées de diverses manières.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

décrire
Comment peut-on décrire les couleurs?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?

écouter
Les enfants aiment écouter ses histoires.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.

traverser
La voiture traverse un arbre.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

rassembler
Le cours de langue rassemble des étudiants du monde entier.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
