Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/106851532.webp
kyk mekaar aan
Hulle het mekaar vir ’n lang tyd aangekyk.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haat
Die twee seuns haat mekaar.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/59121211.webp
lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignoreer
Die kind ignoreer sy ma se woorde.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hê
Jy het ’n domkrag nodig om ’n wiel te verander.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedek
Die kind bedek sy ore.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bou
Wanneer is die Groot Muur van China gebou?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
cms/verbs-webp/68561700.webp
ooplaat
Wie die vensters ooplaat, nooi inbrekers uit!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
cms/verbs-webp/120870752.webp
uittrek
Hoe gaan hy daardie groot vis uittrek?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/117311654.webp
dra
Hulle dra hul kinders op hulle rûe.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
cms/verbs-webp/90821181.webp
klop
Hy het sy teenstander in tennis geklop.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
cms/verbs-webp/102304863.webp
skop
Wees versigtig, die perd kan skop!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!