Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

proe
Dit proe regtig lekker!
smaken
Dit smaakt echt goed!

vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

onaangeraak laat
Die natuur is onaangeraak gelaat.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

vashaak
Ek’s vasgehaak en kan nie ’n uitweg vind nie.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

publiseer
Advertensies word dikwels in koerante gepubliseer.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

verkeerd gaan
Alles gaan vandag verkeerd!
misgaan
Alles gaat vandaag mis!

terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

vermeerder
Die bevolking het aansienlik vermeerder.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

verbaas
Sy was verbaas toe sy die nuus ontvang het.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.

speel
Die kind verkies om alleen te speel.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
