Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

verwag
My suster verwag ’n kind.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

studeer
Die meisies hou daarvan om saam te studeer.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

werk aan
Hy moet aan al hierdie lêers werk.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

vermy
Hy moet neute vermy.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

stuur
Ek stuur vir jou ’n brief.
sturen
Ik stuur je een brief.

doodmaak
Wees versigtig, jy kan iemand met daardie byl doodmaak!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!

lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

draai om
Jy moet die motor hier om draai.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

vertel
Sy vertel haar ’n geheim.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

kom
Ek’s bly jy het gekom!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
