Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/119613462.webp
verwag
My suster verwag ’n kind.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
cms/verbs-webp/123519156.webp
spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeer
Die meisies hou daarvan om saam te studeer.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werk aan
Hy moet aan al hierdie lêers werk.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermy
Hy moet neute vermy.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/62069581.webp
stuur
Ek stuur vir jou ’n brief.
sturen
Ik stuur je een brief.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doodmaak
Wees versigtig, jy kan iemand met daardie byl doodmaak!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/59121211.webp
lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/100585293.webp
draai om
Jy moet die motor hier om draai.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertel
Sy vertel haar ’n geheim.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
cms/verbs-webp/68435277.webp
kom
Ek’s bly jy het gekom!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/115113805.webp
gesels
Hulle gesels met mekaar.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.