Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

lavorare per
Ha lavorato duramente per i suoi buoni voti.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.

coprire
Le ninfee coprono l’acqua.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

mangiare
Le galline mangiano i chicchi.
eten
De kippen eten de granen.

controllare
Il dentista controlla i denti.
controleren
De tandarts controleert de tanden.

investire
Un ciclista è stato investito da un’auto.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

tagliare
Il tessuto viene tagliato su misura.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.

servire
Ai cani piace servire i loro padroni.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

mancare
Lui sente molto la mancanza della sua ragazza.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

offrire
Lei ha offerto di annaffiare i fiori.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.

spiegare
Il nonno spiega il mondo a suo nipote.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

aspettare con ansia
I bambini aspettano sempre con ansia la neve.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
