Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.

fermare
La poliziotta ferma l’auto.
stoppen
De agente stopt de auto.

entrare
Lui entra nella stanza d’albergo.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

monitorare
Qui tutto è monitorato da telecamere.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

preparare
Una deliziosa colazione è stata preparata!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

tirare
Lui tira la slitta.
trekken
Hij trekt de slee.

passare la notte
Stiamo passando la notte in macchina.
overnachten
We overnachten in de auto.

occuparsi di
Il nostro custode si occupa della rimozione della neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

ricevere
Ha ricevuto un aumento dal suo capo.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

cambiare
Il meccanico sta cambiando gli pneumatici.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
