Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

tagliare
Il parrucchiere le taglia i capelli.
knippen
De kapper knipt haar haar.

divertirsi
Ci siamo divertiti molto al luna park!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!

trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

entrare
La metropolitana è appena entrata nella stazione.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

mentire
Spesso mente quando vuole vendere qualcosa.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

prestare attenzione a
Bisogna prestare attenzione ai segnali del traffico.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

costruire
I bambini stanno costruendo una torre alta.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

mancare
Mi mancherai tanto!
missen
Ik zal je zo erg missen!

controllare
Il meccanico controlla le funzioni dell’auto.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
