Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
cortar
As formas precisam ser recortadas.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
virar-se
Você tem que virar o carro aqui.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
acompanhar o raciocínio
Você tem que acompanhar o raciocínio em jogos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
sublinhar
Ele sublinhou sua afirmação.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
abraçar
A mãe abraça os pequenos pés do bebê.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
parar
A policial para o carro.
stoppen
De agente stopt de auto.
trabalhar para
Ele trabalhou duro para conseguir boas notas.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
pintar
Ela pintou suas mãos.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
destruir
O tornado destrói muitas casas.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
discar
Ela pegou o telefone e discou o número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.