Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/121870340.webp
correr
O atleta corre.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/84476170.webp
exigir
Ele exigiu compensação da pessoa com quem teve um acidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
cms/verbs-webp/47062117.webp
se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/131098316.webp
casar
Menores de idade não são permitidos se casar.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
cms/verbs-webp/118232218.webp
proteger
Crianças devem ser protegidas.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/130814457.webp
adicionar
Ela adiciona um pouco de leite ao café.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
cms/verbs-webp/104820474.webp
soar
A voz dela soa fantástica.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
cms/verbs-webp/113418367.webp
decidir
Ela não consegue decidir qual sapato usar.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
cms/verbs-webp/87142242.webp
pendurar
A rede pende do teto.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/43956783.webp
fugir
Nosso gato fugiu.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/109588921.webp
desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/115628089.webp
preparar
Ela está preparando um bolo.
bereiden
Ze bereidt een taart.