Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

correr
O atleta corre.
rennen
De atleet rent.

exigir
Ele exigiu compensação da pessoa com quem teve um acidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

casar
Menores de idade não são permitidos se casar.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

proteger
Crianças devem ser protegidas.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

adicionar
Ela adiciona um pouco de leite ao café.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

soar
A voz dela soa fantástica.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.

decidir
Ela não consegue decidir qual sapato usar.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

pendurar
A rede pende do teto.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

fugir
Nosso gato fugiu.
weglopen
Onze kat is weggelopen.

desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
