Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

sair
As meninas gostam de sair juntas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

sublinhar
Ele sublinhou sua afirmação.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

parar
A mulher para um carro.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

deixar sem palavras
A surpresa a deixou sem palavras.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

provar
Isso prova muito bem!
smaken
Dit smaakt echt goed!

evitar
Ele precisa evitar nozes.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

gastar dinheiro
Temos que gastar muito dinheiro em reparos.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

estar familiarizado
Ela não está familiarizada com eletricidade.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.

proteger
Um capacete é suposto proteger contra acidentes.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

criticar
O chefe critica o funcionário.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

deixar
Eles acidentalmente deixaram seu filho na estação.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
