Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

danificar
Dois carros foram danificados no acidente.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

economizar
A menina está economizando sua mesada.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

atravessar
O carro atravessa uma árvore.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

anotar
Você precisa anotar a senha!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

exigir
Ele exigiu compensação da pessoa com quem teve um acidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

tornar-se
Eles se tornaram uma boa equipe.
worden
Ze zijn een goed team geworden.

orientar-se
Consigo me orientar bem em um labirinto.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.

atropelar
Um ciclista foi atropelado por um carro.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

seguir
Meu cachorro me segue quando eu corro.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

participar
Ele está participando da corrida.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
