Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

presse ud
Hun presser citronen ud.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

råbe
Drengen råber så højt han kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

stoppe
Kvinden stopper en bil.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

forberede
De forbereder et lækkert måltid.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

besøge
Hun besøger Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

begrænse
Jeg kan ikke bruge for mange penge; jeg skal begrænse mig.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

takke
Jeg takker dig meget for det!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!

forberede
En lækker morgenmad er blevet forberedt!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

returnere
Læreren returnerer opgaverne til eleverne.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

parkere
Cyklerne er parkeret foran huset.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

afhænge
Han er blind og afhænger af ekstern hjælp.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
