Woordenlijst

Leer werkwoorden – Pools

cms/verbs-webp/121870340.webp
biegać
Sportowiec biega.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/90287300.webp
dzwonić
Czy słyszysz dzwonienie dzwonka?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/114379513.webp
przykrywać
Lilie wodne przykrywają wodę.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
cms/verbs-webp/119379907.webp
zgadywać
Musisz zgadnąć kim jestem!
raden
Je moet raden wie ik ben!
cms/verbs-webp/115520617.webp
przejechać
Rowerzysta został przejechany przez samochód.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/100634207.webp
tłumaczyć
Ona tłumaczy mu, jak działa to urządzenie.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/35137215.webp
bić
Rodzice nie powinni bić swoich dzieci.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
cms/verbs-webp/101556029.webp
odmawiać
Dziecko odmawia jedzenia.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/113248427.webp
wygrywać
Stara się wygrać w szachy.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/110646130.webp
przykrywać
Ona przykryła chleb serem.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/128159501.webp
mieszać
Trzeba wymieszać różne składniki.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
cms/verbs-webp/41019722.webp
wracać
Po zakupach obaj wracają do domu.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.