Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

enviar
Estou te enviando uma carta.
sturen
Ik stuur je een brief.

conectar
Esta ponte conecta dois bairros.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

conter
Peixe, queijo e leite contêm muita proteína.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.

renovar
O pintor quer renovar a cor da parede.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

estudar
As meninas gostam de estudar juntas.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

divertir-se
Nos divertimos muito no parque de diversões!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!

esquecer
Ela esqueceu o nome dele agora.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

cobrir
Os lírios d‘água cobrem a água.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

imprimir
Livros e jornais estão sendo impressos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

liquidar
A mercadoria está sendo liquidada.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.

concordar
Os vizinhos não conseguiram concordar sobre a cor.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
