Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

herabsehen
Ich konnte vom Fenster auf den Strand herabsehen.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

losgehen
Die Wanderer gingen schon früh am Morgen los.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

ausbreiten
Er breitet die Arme weit aus.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

behalten
Du kannst das Geld behalten.
houden
Je mag het geld houden.

sich melden
Wer etwas weiß, darf sich im Unterricht melden.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

heiraten
Das Paar hat gerade geheiratet.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

veröffentlichen
Der Verlag hat viele Bücher veröffentlicht.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.

klingeln
Wer hat an der Tür geklingelt?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

erläutern
Sie erläutert ihm, wie das Gerät funktioniert.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

verbringen
Sie verbringt ihre gesamte Freizeit draußen.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

sich ausdenken
Sie denkt sich jeden Tag etwas Neues aus.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
