Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/121870340.webp
correre
L’atleta corre.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/108014576.webp
rivedere
Finalmente si rivedono.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vendere
I commercianti stanno vendendo molte merci.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/118232218.webp
proteggere
I bambini devono essere protetti.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/34725682.webp
suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/84314162.webp
estendere
Lui estende le braccia largamente.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garantire
L’assicurazione garantisce protezione in caso di incidenti.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
cms/verbs-webp/94482705.webp
tradurre
Lui può tradurre tra sei lingue.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mescolare
Lei mescola un succo di frutta.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
cms/verbs-webp/102169451.webp
gestire
Bisogna gestire i problemi.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/105224098.webp
confermare
Ha potuto confermare la buona notizia a suo marito.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/65915168.webp
frusciare
Le foglie frusciano sotto i miei piedi.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.