Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

correre
L’atleta corre.
rennen
De atleet rent.

rivedere
Finalmente si rivedono.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

vendere
I commercianti stanno vendendo molte merci.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

proteggere
I bambini devono essere protetti.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

estendere
Lui estende le braccia largamente.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

garantire
L’assicurazione garantisce protezione in caso di incidenti.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

tradurre
Lui può tradurre tra sei lingue.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.

mescolare
Lei mescola un succo di frutta.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.

gestire
Bisogna gestire i problemi.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

confermare
Ha potuto confermare la buona notizia a suo marito.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
