Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
dipingere
Lei ha dipinto le sue mani.

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
ritagliare
Le forme devono essere ritagliate.

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
immaginare
Lei immagina qualcosa di nuovo ogni giorno.

achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
lasciare dietro
Hanno accidentalmente lasciato il loro bambino alla stazione.

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
chiedere
Lui le chiede perdono.

garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantire
L’assicurazione garantisce protezione in caso di incidenti.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
parlare a
Qualcuno dovrebbe parlare con lui; è così solo.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
scegliere
Lei sceglie un nuovo paio di occhiali da sole.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
incontrare
Gli amici si sono incontrati per una cena condivisa.

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
rafforzare
La ginnastica rafforza i muscoli.

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
ripetere
Puoi ripetere per favore?
