Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
mescolare
Vari ingredienti devono essere mescolati.

kussen
Hij kust de baby.
baciare
Lui bacia il bambino.

draaien
Je mag naar links draaien.
girare
Puoi girare a sinistra.

stoppen
De vrouw stopt een auto.
fermare
La donna ferma un’auto.

de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
orientarsi
So come orientarmi bene in un labirinto.

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
dovere
Si dovrebbe bere molta acqua.

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
perdere
Aspetta, hai perso il tuo portafoglio!

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
cercare
Ciò che non sai, devi cercarlo.

studeren
De meisjes studeren graag samen.
studiare
Le ragazze amano studiare insieme.

tellen
Ze telt de munten.
contare
Lei conta le monete.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
ostentare
A lui piace ostentare i suoi soldi.
