Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
funzionare
Non ha funzionato questa volta.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
partire
I nostri ospiti di vacanza sono partiti ieri.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
collegare
Questo ponte collega due quartieri.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
capire
Non riesco a capirti!
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
esplorare
Gli umani vogliono esplorare Marte.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantire
L’assicurazione garantisce protezione in caso di incidenti.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
assumere
L’azienda vuole assumere più persone.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
sentire
Lui si sente spesso solo.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
costruire
I bambini stanno costruendo una torre alta.
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
rimuovere
L’escavatore sta rimuovendo il terreno.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
calciare
Nelle arti marziali, devi saper calciare bene.