Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
gestire
Chi gestisce i soldi nella tua famiglia?
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
sottolineare
Lui ha sottolineato la sua dichiarazione.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
spremere
Lei spreme il limone.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
creare
Ha creato un modello per la casa.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
fare per
Vogliono fare qualcosa per la loro salute.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
scegliere
È difficile scegliere quello giusto.
cms/verbs-webp/109588921.webp
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
spegnere
Lei spegne la sveglia.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
lanciare
Lui lancia la palla nel cesto.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
combattere
Il corpo dei vigili del fuoco combatte l’incendio dall’aria.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
calciare
Nelle arti marziali, devi saper calciare bene.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
preferire
Molti bambini preferiscono le caramelle alle cose sane.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chiacchierare
Chiacchierano tra loro.