Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
esplorare
Gli astronauti vogliono esplorare lo spazio esterno.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causare
L’alcol può causare mal di testa.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
affidare
I proprietari mi affidano i loro cani per una passeggiata.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nuotare
Lei nuota regolarmente.
cms/verbs-webp/58292283.webp
eisen
Hij eist compensatie.
esigere
Sta esigendo un risarcimento.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
piangere
Il bambino piange nella vasca da bagno.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
ordinare
A lui piace ordinare i suoi francobolli.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
amare
Lei ama molto il suo gatto.
cms/verbs-webp/104302586.webp
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
votare
Si vota per o contro un candidato.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
pensare
Lei deve sempre pensare a lui.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
nevicare
Oggi ha nevicato molto.