Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
esplorare
Gli astronauti vogliono esplorare lo spazio esterno.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causare
L’alcol può causare mal di testa.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
affidare
I proprietari mi affidano i loro cani per una passeggiata.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nuotare
Lei nuota regolarmente.

eisen
Hij eist compensatie.
esigere
Sta esigendo un risarcimento.

huilen
Het kind huilt in het bad.
piangere
Il bambino piange nella vasca da bagno.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
ordinare
A lui piace ordinare i suoi francobolli.

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
amare
Lei ama molto il suo gatto.

terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
votare
Si vota per o contro un candidato.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
pensare
Lei deve sempre pensare a lui.
