Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

redden
De dokters konden zijn leven redden.
salvare
I medici sono riusciti a salvargli la vita.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
controllare
Il dentista controlla la dentatura del paziente.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
esercitare
Lei esercita una professione insolita.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
proseguire
Non puoi proseguire oltre questo punto.

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passare
Il periodo medievale è passato.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nominare
Quanti paesi puoi nominare?

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
criticare
Il capo critica l’impiegato.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
parlare a
Qualcuno dovrebbe parlare con lui; è così solo.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
abbracciare
La madre abbraccia i piccoli piedi del bambino.

eten
De kippen eten de granen.
mangiare
Le galline mangiano i chicchi.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
pubblicare
L’editore pubblica queste riviste.
