Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
salvare
I medici sono riusciti a salvargli la vita.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
controllare
Il dentista controlla la dentatura del paziente.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
esercitare
Lei esercita una professione insolita.
cms/verbs-webp/85860114.webp
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
proseguire
Non puoi proseguire oltre questo punto.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passare
Il periodo medievale è passato.
cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nominare
Quanti paesi puoi nominare?
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
criticare
Il capo critica l’impiegato.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
parlare a
Qualcuno dovrebbe parlare con lui; è così solo.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
abbracciare
La madre abbraccia i piccoli piedi del bambino.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
mangiare
Le galline mangiano i chicchi.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
pubblicare
L’editore pubblica queste riviste.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
partire
Quando il semaforo ha cambiato, le auto sono partite.