Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/124575915.webp
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
migliorare
Lei vuole migliorare la sua figura.
cms/verbs-webp/43956783.webp
weglopen
Onze kat is weggelopen.
scappare
Il nostro gatto è scappato.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
aiutare
Tutti aiutano a montare la tenda.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
saltellare
Il bambino salta felicemente in giro.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
girare
Ho girato molto in giro per il mondo.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
attraversare
L’auto attraversa un albero.
cms/verbs-webp/129403875.webp
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
suonare
La campana suona ogni giorno.
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
ritrovare la strada
Non riesco a ritrovare la strada di ritorno.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
iniziare a correre
L’atleta sta per iniziare a correre.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
prestare attenzione
Bisogna prestare attenzione ai segnali stradali.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
investire
Un ciclista è stato investito da un’auto.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investire
In cosa dovremmo investire i nostri soldi?