Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
influenzare
Non lasciarti influenzare dagli altri!

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
ringraziare
Lui l’ha ringraziata con dei fiori.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteggere
Un casco dovrebbe proteggere dagli incidenti.

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
lavorare per
Ha lavorato duramente per i suoi buoni voti.

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
deliziare
Il gol delizia i tifosi di calcio tedeschi.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
passare
A volte il tempo passa lentamente.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
spendere soldi
Dobbiamo spendere molti soldi per le riparazioni.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
bruciare
Non dovresti bruciare i soldi.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.
raccogliere
Dobbiamo raccogliere tutte le mele.

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
accettare
Alcune persone non vogliono accettare la verità.

reizen
We reizen graag door Europa.
viaggiare
Ci piace viaggiare in Europa.
