Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
odiare
I due ragazzi si odiano.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cavalcare
Ai bambini piace cavalcare biciclette o monopattini.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
inviare
Ti sto inviando una lettera.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
accadere
Qui è accaduto un incidente.
cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
essere interconnesso
Tutti i paesi sulla Terra sono interconnessi.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
scappare
Tutti scappavano dal fuoco.
cms/verbs-webp/122079435.webp
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
spremere
Lei spreme il limone.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
mentire
A volte si deve mentire in una situazione di emergenza.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
praticare
La donna pratica yoga.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
rimuovere
Come si può rimuovere una macchia di vino rosso?
cms/verbs-webp/40632289.webp
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
chiacchierare
Gli studenti non dovrebbero chiacchierare durante la lezione.