Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
partire
La nave parte dal porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
ragionare insieme
Devi ragionare insieme nei giochi di carte.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
mangiare
Le galline mangiano i chicchi.
eten
De kippen eten de granen.
appartenere
Mia moglie mi appartiene.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
capire
Ho finalmente capito il compito!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
completare
Puoi completare il puzzle?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
prendersi cura
Nostro figlio si prende molta cura della sua nuova auto.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
scappare
Il nostro gatto è scappato.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
servire
Il cameriere serve il cibo.
serveren
De ober serveert het eten.
far passare
Si dovrebbero far passare i rifugiati alle frontiere?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
dimostrare
Vuole dimostrare una formula matematica.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.