Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

servire
Oggi lo chef ci serve personalmente.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

stampare
I libri e i giornali vengono stampati.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

raccontare
Lei le racconta un segreto.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

allenarsi
Lui si allena ogni giorno con il suo skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

provare
La madre prova molto amore per suo figlio.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

mescolare
Vari ingredienti devono essere mescolati.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

capire
Ho finalmente capito il compito!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

danneggiare
Due auto sono state danneggiate nell’incidente.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

esigere
Sta esigendo un risarcimento.
eisen
Hij eist compensatie.

dividere
Si dividono le faccende domestiche tra loro.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

distruggere
Il tornado distrugge molte case.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
