Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

allontanare
Un cigno ne allontana un altro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

risparmiare
La ragazza sta risparmiando il suo denaro da tasca.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

gettare
Lui pesta su una buccia di banana gettata.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

avvicinarsi
Le lumache si stanno avvicinando l’una all’altra.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

funzionare
La moto è rotta; non funziona più.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

affidare
I proprietari mi affidano i loro cani per una passeggiata.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

sprecare
L’energia non dovrebbe essere sprecata.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.

interpellare
Il mio insegnante mi interroga spesso.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

esercitare autocontrollo
Non posso spendere troppo; devo esercitare autocontrollo.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

aspettare
Mia sorella aspetta un bambino.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

partire
Il treno parte.
vertrekken
De trein vertrekt.
