Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/108295710.webp
compitare
I bambini stanno imparando a compitare.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/130288167.webp
pulire
Lei pulisce la cucina.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/49585460.webp
finire
Come siamo finiti in questa situazione?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
cms/verbs-webp/33564476.webp
consegnare
Il ragazzo delle pizze consegna la pizza.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/99725221.webp
mentire
A volte si deve mentire in una situazione di emergenza.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
cms/verbs-webp/57574620.webp
consegnare
Nuestra figlia consegna giornali durante le vacanze.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/122153910.webp
dividere
Si dividono le faccende domestiche tra loro.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/34979195.webp
incontrarsi
È bello quando due persone si incontrano.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
cms/verbs-webp/110322800.webp
parlare male
I compagni di classe parlano male di lei.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/109657074.webp
allontanare
Un cigno ne allontana un altro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/68561700.webp
lasciare aperto
Chi lascia le finestre aperte invita i ladri!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
cms/verbs-webp/43956783.webp
scappare
Il nostro gatto è scappato.
weglopen
Onze kat is weggelopen.