Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/79322446.webp
presentare
Sta presentando la sua nuova fidanzata ai suoi genitori.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/63351650.webp
cancellare
Il volo è cancellato.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cms/verbs-webp/129945570.webp
rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/71260439.webp
scrivere a
Mi ha scritto la settimana scorsa.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
cms/verbs-webp/53064913.webp
chiudere
Lei chiude le tende.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/87205111.webp
prendere il controllo
Le cavallette hanno preso il controllo.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
cms/verbs-webp/42212679.webp
lavorare per
Ha lavorato duramente per i suoi buoni voti.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
cms/verbs-webp/123211541.webp
nevicare
Oggi ha nevicato molto.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
cms/verbs-webp/89869215.webp
calciare
A loro piace calciare, ma solo nel calcetto.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
cms/verbs-webp/94193521.webp
girare
Puoi girare a sinistra.
draaien
Je mag naar links draaien.
cms/verbs-webp/96531863.webp
passare
Il gatto può passare attraverso questo buco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?