Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

travel
We like to travel through Europe.
reizen
We reizen graag door Europa.

travel around
I’ve traveled a lot around the world.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

offer
She offered to water the flowers.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.

pass by
The two pass by each other.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

punish
She punished her daughter.
straffen
Ze strafte haar dochter.

open
The festival was opened with fireworks.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.

let in
It was snowing outside and we let them in.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

produce
One can produce more cheaply with robots.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.

write down
She wants to write down her business idea.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.

get drunk
He gets drunk almost every evening.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.

return
The dog returns the toy.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
