Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
prepare
They prepare a delicious meal.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
prepare
She is preparing a cake.
bereiden
Ze bereidt een taart.
come closer
The snails are coming closer to each other.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
handle
One has to handle problems.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
manage
Who manages the money in your family?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
chat
They chat with each other.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
prefer
Our daughter doesn’t read books; she prefers her phone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
surprise
She surprised her parents with a gift.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
set back
Soon we’ll have to set the clock back again.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
jump over
The athlete must jump over the obstacle.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
wash up
I don’t like washing the dishes.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.