Woordenlijst
Leer werkwoorden – Bosnisch

kupiti
Oni žele kupiti kuću.
kopen
Ze willen een huis kopen.

izgorjeti
Požar će izgorjeti puno šume.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

predstaviti
On predstavlja svoju novu djevojku svojim roditeljima.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

putovati
Volimo putovati kroz Europu.
reizen
We reizen graag door Europa.

otvoriti
Možeš li molim te otvoriti ovu konzervu za mene?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?

popraviti
Htio je popraviti kabel.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

zvučati
Njen glas zvuči fantastično.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.

štedjeti
Možete štedjeti novac na grijanju.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

voziti se
Nakon kupovine, njih dvoje voze se kući.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

igrati
Dijete radije igra samostalno.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

otploviti
Brod otplovljava iz luke.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
