Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
odgovoriti
Ona je odgovorila pitanjem.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
prevoziti
Kamion prevozi robu.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
ograničiti
Ograde ograničavaju našu slobodu.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
zaustaviti
Taksiji su se zaustavili na stanici.

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
iscijediti
Ona iscjedi limun.

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
zaposliti
Firma želi zaposliti više ljudi.

huilen
Het kind huilt in het bad.
plakati
Dijete plače u kadi.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
trčati
Ona trči svako jutro po plaži.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
podvući
On je podvukao svoju izjavu.

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
javiti se
Tko zna nešto može se javiti u razredu.

leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
voditi
Najiskusniji planinar uvijek vodi.
