Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
proći
Voda je bila previsoka; kamion nije mogao proći.

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
gledati
Svi gledaju u svoje telefone.

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
pomoći
Svi pomažu postaviti šator.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
miješati
Razni sastojci trebaju se miješati.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
igrati
Dijete radije igra samostalno.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
šuštati
Lišće šušti pod mojim nogama.

garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantirati
Osiguranje garantira zaštitu u slučaju nesreća.

brengen
De koerier brengt een pakketje.
donijeti
Kurir donosi paket.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
bojiti
Auto se boji u plavo.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
imenovati
Koliko zemalja možeš imenovati?

zien
Je kunt beter zien met een bril.
vidjeti
Bolje možete vidjeti s naočalama.
