Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
odgovoriti
Ona uvijek prva odgovara.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
govoriti
On govori svojoj publici.

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
vratiti se
Otac se vratio iz rata.

recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
imati pravo
Starije osobe imaju pravo na penziju.

worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
opiti se
On se opija skoro svaku večer.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
izlagati
Ovdje se izlaže moderna umjetnost.

spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
govoriti
U kinu se ne bi trebalo govoriti preglasno.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
ovisiti
On je slijep i ovisi o pomoći izvana.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
snaći se
Mora se snaći s malo novca.

schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
bojiti
Obojila je svoje ruke.

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
zaručiti se
Tajno su se zaručili!
