Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
obratiti pažnju na
Treba obratiti pažnju na saobraćajne znakove.

aanraken
Hij raakte haar teder aan.
dodirnuti
Nježno ju je dodirnuo.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
čistiti
Radnik čisti prozor.

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
razumjeti
Ne može se sve razumjeti o računalima.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
naviknuti se
Djeca se moraju naviknuti na pranje zuba.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
raspravljati
Kolege raspravljaju o problemu.

teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
vratiti
Učitelj vraća eseje učenicima.

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
značiti
Što znači ovaj grb na podu?

spellen
De kinderen leren spellen.
pravopisati
Djeca uče pravopis.

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
uzrokovati
Previše ljudi brzo uzrokuje haos.

luisteren
Hij luistert naar haar.
slušati
On je sluša.
