Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
dogoditi se
Ovdje se dogodila nesreća.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
zaboraviti
Ona ne želi zaboraviti prošlost.

draaien
Je mag naar links draaien.
skrenuti
Možete skrenuti lijevo.

voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
dolaziti prvo
Zdravlje uvijek dolazi prvo!

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
razmišljati
Uvijek mora razmišljati o njemu.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
obavljati
Ona obavlja neuobičajeno zanimanje.

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
odlučiti
Ne može se odlučiti koje cipele obuti.

uitsluiten
De groep sluit hem uit.
isključiti
Grupa ga isključuje.

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
doručkovati
Radije doručkujemo u krevetu.

weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
znati
Djeca su vrlo znatiželjna i već puno znaju.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
seliti se
Moj nećak se seli.
