Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
znati
Ona zna mnoge knjige gotovo napamet.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
oprostiti
Nikada mu to ne može oprostiti!

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
odvojiti
Želim svaki mjesec odvojiti nešto novca za kasnije.

houden
Je mag het geld houden.
zadržati
Možete zadržati novac.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
ovisiti
On je slijep i ovisi o pomoći izvana.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
ukloniti
Kako se može ukloniti fleka od crnog vina?

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
pisati
Prošle sedmice mi je pisao.

afwassen
Ik hou niet van afwassen.
prati suđe
Ne volim prati suđe.

instellen
Je moet de klok instellen.
postaviti
Morate postaviti sat.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
uvjeriti
Često mora uvjeriti svoju kćerku da jede.

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
izgorjeti
Požar će izgorjeti puno šume.
