Rječnik
Naučite glagole – nizozemski
moeten
Hij moet hier uitstappen.
morati
Ovdje mora sići.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
otići
Naši praznički gosti otišli su jučer.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
uzrokovati
Previše ljudi brzo uzrokuje haos.
reizen
We reizen graag door Europa.
putovati
Volimo putovati kroz Europu.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
slušati
Ona sluša i čuje zvuk.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
oduševiti
Gol oduševljava njemačke navijače.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
ostaviti stajati
Danas mnogi moraju ostaviti svoje automobile da stoje.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
ustati
Ona se više ne može sama ustati.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
dokazati
On želi dokazati matematičku formulu.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
vratiti
Učitelj vraća eseje učenicima.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
skakati
Dijete veselo skače naokolo.