Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

weigeren
Het kind weigert zijn eten.
odbiti
Dijete odbija svoju hranu.

verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
pojaviti se
Velika riba se iznenada pojavila u vodi.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
izvući
Kako će izvući tu veliku ribu?

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
spomenuti
Koliko puta moram spomenuti ovu raspravu?

teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
vratiti
Učitelj vraća eseje učenicima.

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
doći na red
Molimo čekajte, uskoro ćete doći na red!

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
voziti se
Nakon kupovine, njih dvoje voze se kući.

bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
posluživati
Danas nas kuhar osobno poslužuje.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
zaustaviti
Taksiji su se zaustavili na stanici.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
zvoniti
Čujete li zvono kako zvoni?

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
zaboraviti
Ona ne želi zaboraviti prošlost.
