Rječnik
Naučite glagole – nizozemski
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
naviknuti se
Djeca se moraju naviknuti na pranje zuba.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
šuštati
Lišće šušti pod mojim nogama.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
ograničiti
Tokom dijete morate ograničiti unos hrane.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
trčati za
Majka trči za svojim sinom.
geloven
Veel mensen geloven in God.
vjerovati
Mnogi ljudi vjeruju u Boga.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
udariti
Ona udara lopticu preko mreže.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
zaposliti
Kandidat je zaposlen.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
pretraživati
Provalnik pretražuje kuću.
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
ulagati
U što bismo trebali ulagati svoj novac?
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
poslati
Roba će mi biti poslana u paketu.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
dostaviti
Naša kćerka dostavlja novine za vrijeme praznika.