Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
dati
Otac želi dati svom sinu dodatni novac.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
tjera
Kauboji tjera stoku s konjima.

werken
Ze werkt beter dan een man.
raditi
Ona radi bolje od muškarca.

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
zamisliti
Svaki dan zamisli nešto novo.

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
završiti
Kako smo završili u ovoj situaciji?

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
otkazati
Let je otkazan.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
čekati
Još moramo čekati mjesec dana.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
dodati
Ona dodaje malo mlijeka u kafu.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
uvjeriti
Često mora uvjeriti svoju kćerku da jede.

spellen
De kinderen leren spellen.
pravopisati
Djeca uče pravopis.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
naglasiti
Oči možete dobro naglasiti šminkom.
