Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/27076371.webp
appartenir
Ma femme m’appartient.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/70055731.webp
partir
Le train part.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/120128475.webp
penser
Elle doit toujours penser à lui.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/101765009.webp
accompagner
Le chien les accompagne.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
cms/verbs-webp/91696604.webp
permettre
On ne devrait pas permettre la dépression.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/115207335.webp
ouvrir
Le coffre-fort peut être ouvert avec le code secret.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
cms/verbs-webp/89636007.webp
signer
Il a signé le contrat.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/120254624.webp
diriger
Il aime diriger une équipe.
leiden
Hij leidt graag een team.
cms/verbs-webp/62175833.webp
découvrir
Les marins ont découvert une nouvelle terre.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/92054480.webp
aller
Où est allé le lac qui était ici?
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
cms/verbs-webp/129203514.webp
discuter
Il discute souvent avec son voisin.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/84847414.webp
prendre soin
Notre fils prend très soin de sa nouvelle voiture.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.