Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

behoort
My vrou behoort aan my.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

plek maak
Baie ou huise moet plek maak vir die nuwes.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

slaan
Ouers moenie hul kinders slaan nie.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

monitor
Alles word hier deur kameras gemonitor.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

sny
Die haarkapper sny haar hare.
knippen
De kapper knipt haar haar.

oefen
Sy oefen ’n ongewone beroep uit.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

skop
Wees versigtig, die perd kan skop!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

lê
Die kinders lê saam in die gras.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

geskik wees
Die pad is nie geskik vir fietsryers nie.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.

kontroleer
Die werktuigkundige kontroleer die motor se funksies.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

gebeur
Iets sleg het gebeur.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
