Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

proe
Dit proe regtig lekker!
smaken
Dit smaakt echt goed!

bid
Hy bid stilweg.
bidden
Hij bidt in stilte.

gee
Wat het haar kêrel vir haar vir haar verjaardag gegee?
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?

uitlaat
Jy kan die suiker in die tee uitlaat.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

studeer
Die meisies hou daarvan om saam te studeer.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

sterf
Baie mense sterf in flieks.
sterven
Veel mensen sterven in films.

begin
Die soldate begin.
beginnen
De soldaten beginnen.

meng
Jy kan ’n gesonde slaai met groente meng.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

omhels
Hy omhels sy ou pa.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

hang
Albei hang aan ’n tak.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
