Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/30314729.webp
ophou
Ek wil nou begin ophou rook!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
cms/verbs-webp/99725221.webp
lieg
Soms moet mens in ’n noodgeval lieg.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hê
Jy het ’n domkrag nodig om ’n wiel te verander.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
cms/verbs-webp/8482344.webp
soen
Hy soen die baba.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeu
Dit het vandag baie gesneeu.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
cms/verbs-webp/55269029.webp
mis
Hy het die spyker gemis en homself beseer.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werk
Sy werk beter as ’n man.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/110401854.webp
akkommodasie kry
Ons het akkommodasie in ’n goedkoop hotel gekry.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/119501073.webp
lê oorkant
Daar is die kasteel - dit lê reg oorkant!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnegaan
Hy gaan die hotelkamer binne.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/61826744.webp
skep
Wie het die Aarde geskep?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?