Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
voel
Hy voel dikwels alleen.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
skop
In vegkuns moet jy goed kan skop.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
hang
Albei hang aan ’n tak.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hang af
Ystappels hang af van die dak.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
eis
Hy eis vergoeding.
eisen
Hij eist compensatie.
druk
Boeke en koerante word gedruk.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
soek
Ek soek paddastoele in die herfs.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
geldig wees
Die visum is nie meer geldig nie.
geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
dank
Hy het haar met blomme gedank.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
stop
Die polisievrou stop die kar.
stoppen
De agente stopt de auto.