Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
spaar
My kinders het hulle eie geld gespaar.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
oefen
Hy oefen elke dag met sy skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
roep
Die seun roep so hard soos hy kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
evalueer
Hy evalueer die prestasie van die maatskappy.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
hoor
Ek kan jou nie hoor nie!
horen
Ik kan je niet horen!
meng
Jy kan ’n gesonde slaai met groente meng.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
uitwerk
Dit het hierdie keer nie uitgewerk nie.
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
vrees
Ons vrees dat die persoon ernstig beseer is.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
versorg
Ons opsigter sorg vir sneeuverwydering.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
betaal
Sy betaal aanlyn met ’n kredietkaart.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
verantwoordelik wees
Die dokter is verantwoordelik vir die terapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.