Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/124525016.webp
lê agter
Die tyd van haar jeug lê ver agter.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/102049516.webp
verlaat
Die man verlaat.
verlaten
De man vertrekt.
cms/verbs-webp/71612101.webp
binnegaan
Die ondergrondse het nou die stasie binngegaan.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opstaan vir
Die twee vriende wil altyd vir mekaar opstaan.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelneem
Hy neem deel aan die wedren.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/97784592.webp
let
’n Mens moet op die padtekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stop
Die polisievrou stop die kar.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tel
Sy tel die muntstukke.
tellen
Ze telt de munten.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhaal
My papegaai kan my naam herhaal.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergewe
Ek vergewe hom sy skulde.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/47062117.webp
oor die weg kom
Sy moet met min geld oor die weg kom.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.