Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

bevestig
Sy kon die goeie nuus aan haar man bevestig.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

aflewer
Die pizza afleweringsman lewer die pizza af.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

sorteer
Ek het nog baie papier om te sorteer.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

verteenwoordig
Prokureurs verteenwoordig hulle kliënte in die hof.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.

spring
Hy het in die water gespring.
springen
Hij sprong in het water.

sny uit
Die vorms moet uitgesny word.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.

proe
Dit proe regtig lekker!
smaken
Dit smaakt echt goed!

wees
Jy moet nie hartseer wees nie!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!

dien
Die sjef dien ons vandag self.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

kom eerste
Gesondheid kom altyd eerste!
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
