Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

voltooi
Hy voltooi sy drafroete elke dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

plaasvind
Die begrafnis het eergister plaasgevind.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.

waag
Ek waag nie om in die water te spring nie.
durven
Ik durf niet in het water te springen.

spel
Die kinders leer spel.
spellen
De kinderen leren spellen.

bedek
Sy bedek haar hare.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

kontroleer
Die tandarts kontroleer die tande.
controleren
De tandarts controleert de tanden.

dra
Die donkie dra ’n swaar las.
dragen
De ezel draagt een zware last.

bedek
Die kind bedek sy ore.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

spaar
Jy kan geld op verhitting spaar.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

trap op
Ek kan nie met hierdie voet op die grond trap nie.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
