Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

toets
Die motor word in die werkswinkel getoets.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

trou
Die paartjie het pas getrou.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

kom na jou toe
Geluk kom na jou toe.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.

verbaas
Sy was verbaas toe sy die nuus ontvang het.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.

mis
Sy het ’n belangrike afspraak gemis.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.

omhels
Hy omhels sy ou pa.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

let op
’n Mens moet op die verkeerstekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

ontsyfer
Hy ontsyfer die klein druk met ’n vergrootglas.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

opdateer
Deesdae moet jy jou kennis voortdurend opdateer.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

soek na
Die polisie soek na die dader.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
