Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/121870340.webp
correre
L’atleta corre.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vendere
I commercianti stanno vendendo molte merci.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/119235815.webp
amare
Lei ama davvero il suo cavallo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/84472893.webp
cavalcare
Ai bambini piace cavalcare biciclette o monopattini.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/124740761.webp
fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/113966353.webp
servire
Il cameriere serve il cibo.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/19351700.webp
fornire
Sono fornite sedie a sdraio per i vacanzieri.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/98977786.webp
nominare
Quanti paesi puoi nominare?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/93150363.webp
svegliarsi
Lui si è appena svegliato.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/87994643.webp
camminare
Il gruppo ha camminato su un ponte.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
cms/verbs-webp/74176286.webp
proteggere
La madre protegge suo figlio.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
cms/verbs-webp/70864457.webp
portare
Il fattorino sta portando il cibo.
brengen
De bezorger brengt het eten.