Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/85623875.webp
studiare
Ci sono molte donne che studiano alla mia università.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
cms/verbs-webp/120515454.webp
nutrire
I bambini stanno nutrendo il cavallo.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/123648488.webp
passare
I medici passano dal paziente ogni giorno.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/121820740.webp
iniziare
Gli escursionisti hanno iniziato presto la mattina.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
cms/verbs-webp/40632289.webp
chiacchierare
Gli studenti non dovrebbero chiacchierare durante la lezione.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/117890903.webp
rispondere
Lei risponde sempre per prima.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/853759.webp
svendere
La merce viene svenduta.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
cms/verbs-webp/102169451.webp
gestire
Bisogna gestire i problemi.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/40946954.webp
ordinare
A lui piace ordinare i suoi francobolli.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/94312776.webp
donare
Lei dona il suo cuore.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/99207030.webp
arrivare
L’aereo è arrivato in orario.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.