Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

studiare
Ci sono molte donne che studiano alla mia università.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

nutrire
I bambini stanno nutrendo il cavallo.
voeden
De kinderen voeden het paard.

passare
I medici passano dal paziente ogni giorno.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

iniziare
Gli escursionisti hanno iniziato presto la mattina.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

chiacchierare
Gli studenti non dovrebbero chiacchierare durante la lezione.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.

rispondere
Lei risponde sempre per prima.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

svendere
La merce viene svenduta.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.

gestire
Bisogna gestire i problemi.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

ordinare
A lui piace ordinare i suoi francobolli.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

donare
Lei dona il suo cuore.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
