Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits
wegwollen
Sie will aus ihrem Hotel weg.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
unterrichten
Der Hund wird von ihr unterrichtet.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
unterzeichnen
Er unterzeichnet den Vertrag.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
sollen
Man soll viel Wasser trinken.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
klingen
Ihre Stimme klingt phantastisch!
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
wegmüssen
Ich brauche dringend Urlaub, ich muss weg!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
kicken
Sie kicken gern, aber nur beim Tischfußball.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
austreten
Viele Engländer wollten aus der EU austreten.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
verschlagen
Die Überraschung verschlägt ihr die Sprache.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
hinwerfen
Er hat seinen Job hingeworfen.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.