Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

parken
Die Autos sind in der Tiefgarage geparkt.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

sich bedanken
Er hat sich bei ihr mit Blumen bedankt.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

führen
Er führt das Mädchen an der Hand.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

einstellen
Die Firma will mehr Leute einstellen.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

nachlaufen
Die Mutter läuft ihrem Sohn nach.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

hoffen
Viele hoffen auf eine bessere Zukunft in Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.

beschränken
Soll man den Handel beschränken?
beperken
Moet handel worden beperkt?

verlassen
Mittags verlassen die Touristen den Strand.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.

ausgeben
Sie hat ihr ganzes Geld ausgegeben.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

schleppen
Der Esel schleppt eine schwere Last.
dragen
De ezel draagt een zware last.

geraten
Wie sind wir nur in diese Situation geraten?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
