Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/105504873.webp
wegwollen
Sie will aus ihrem Hotel weg.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/82845015.webp
unterstehen
Alle an Bord unterstehen dem Kapitän.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
cms/verbs-webp/114091499.webp
unterrichten
Der Hund wird von ihr unterrichtet.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/89636007.webp
unterzeichnen
Er unterzeichnet den Vertrag.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/105623533.webp
sollen
Man soll viel Wasser trinken.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klingen
Ihre Stimme klingt phantastisch!
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
cms/verbs-webp/85871651.webp
wegmüssen
Ich brauche dringend Urlaub, ich muss weg!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/89869215.webp
kicken
Sie kicken gern, aber nur beim Tischfußball.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
cms/verbs-webp/113415844.webp
austreten
Viele Engländer wollten aus der EU austreten.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
cms/verbs-webp/122638846.webp
verschlagen
Die Überraschung verschlägt ihr die Sprache.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
cms/verbs-webp/44127338.webp
hinwerfen
Er hat seinen Job hingeworfen.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Hunde wollen gern ihren Besitzern dienen.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.