Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

aproximar
Os caracóis estão se aproximando um do outro.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

remover
Como se pode remover uma mancha de vinho tinto?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?

limpar
Ela limpa a cozinha.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

escolher
É difícil escolher o certo.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.

gostar
A criança gosta do novo brinquedo.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

fazer por
Eles querem fazer algo por sua saúde.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

ajudar
Todos ajudam a montar a tenda.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.

perder-se
Eu me perdi no caminho.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.

pensar
Ela sempre tem que pensar nele.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.

repetir
O estudante repetiu um ano.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
