Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
caminhar
Este caminho não deve ser percorrido.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
empurrar
Eles empurram o homem para a água.
duwen
Ze duwen de man het water in.
matar
Vou matar a mosca!
doden
Ik zal de vlieg doden!
escrever para
Ele escreveu para mim na semana passada.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
punir
Ela puniu sua filha.
straffen
Ze strafte haar dochter.
escrever por toda parte
Os artistas escreveram por toda a parede.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
avaliar
Ele avalia o desempenho da empresa.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
nomear
Quantos países você pode nomear?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
discar
Ela pegou o telefone e discou o número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
deixar passar à frente
Ninguém quer deixá-lo passar à frente no caixa do supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.