Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/98294156.webp
negociar
As pessoas negociam móveis usados.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/74036127.webp
perder
O homem perdeu seu trem.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/112407953.webp
ouvir
Ela ouve e escuta um som.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
cms/verbs-webp/92456427.webp
comprar
Eles querem comprar uma casa.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/86064675.webp
empurrar
O carro parou e teve que ser empurrado.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/92266224.webp
desligar
Ela desliga a eletricidade.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
cms/verbs-webp/3819016.webp
perder
Ele perdeu a chance de um gol.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
cms/verbs-webp/4553290.webp
entrar
O navio está entrando no porto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/109588921.webp
desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/81885081.webp
queimar
Ele queimou um fósforo.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
cms/verbs-webp/113842119.webp
passar
O período medieval já passou.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
cms/verbs-webp/19351700.webp
fornecer
Cadeiras de praia são fornecidas para os veranistas.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.