Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
appendere
Entrambi sono appesi a un ramo.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
mancare
Lui sente molto la mancanza della sua ragazza.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
incontrarsi
È bello quando due persone si incontrano.
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
arrivare
È arrivato giusto in tempo.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
proteggere
I bambini devono essere protetti.
cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
inviare
Questa azienda invia merci in tutto il mondo.
cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
accedere
Devi accedere con la tua password.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
accettare
Alcune persone non vogliono accettare la verità.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
diventare amici
I due sono diventati amici.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
mangiare
Cosa vogliamo mangiare oggi?
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
lavare
Non mi piace lavare i piatti.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
premiare
È stato premiato con una medaglia.