Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

saprast
Es tevi nesaprotu!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!

degt
Gaļai nedrīkst degt uz grila.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

ierobežot
Nevaru tērēt pārāk daudz naudas; man jāierobežo sevi.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

karāties
Abi karājas uz zara.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

atrast atkal
Pēc pārvākšanās es nevarēju atrast savu pasi.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.

nosaukt
Cik daudz valstu tu vari nosaukt?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

pārbaudīt
Zobārsts pārbauda zobus.
controleren
De tandarts controleert de tanden.

krāsot
Es gribu krāsot savu dzīvokli.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

patikt
Bērnam patīk jaunā rotaļlieta.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

aizmirst
Viņa nevēlas aizmirst pagātni.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

pieprasīt
Viņš pieprasīja kompensāciju no cilvēka, ar kuru piedzīvoja negadījumu.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
