Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

køre med
Må jeg køre med dig?
meerijden
Mag ik met je meerijden?

møde
Vennerne mødtes til en fælles middag.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

skære
Stoffet skæres til i størrelse.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.

bekræfte
Hun kunne bekræfte den gode nyhed til sin mand.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

afkode
Han afkoder det med småt med et forstørrelsesglas.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

foretrække
Vores datter læser ikke bøger; hun foretrækker sin telefon.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

røre
Han rørte hende ømt.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

underskrive
Han underskrev kontrakten.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

ansætte
Firmaet ønsker at ansætte flere folk.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

fjerne
Håndværkeren fjernede de gamle fliser.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

tage fra hinanden
Vores søn tager alt fra hinanden!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
