Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
græde
Barnet græder i badekarret.
huilen
Het kind huilt in het bad.
forklare
Hun forklarer ham, hvordan apparatet fungerer.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
vente
Vi skal stadig vente en måned.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
kritisere
Chefen kritiserer medarbejderen.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
returnere
Læreren returnerer opgaverne til eleverne.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
ringe
Hun tog telefonen og ringede nummeret.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
dræbe
Vær forsigtig, du kan dræbe nogen med den økse!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
underskrive
Han underskrev kontrakten.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
behøve
Du behøver en donkraft for at skifte et dæk.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
stige ud
Hun stiger ud af bilen.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
gå
Tiden går nogle gange langsomt.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.