Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

vise
Jeg kan vise et visum i mit pas.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

spilde
Energi bør ikke spildes.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.

vente
Hun venter på bussen.
wachten
Ze wacht op de bus.

rapportere til
Alle ombord rapporterer til kaptajnen.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

skabe
Han har skabt en model for huset.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

kaste til
De kaster bolden til hinanden.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

ankomme
Flyet ankom til tiden.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

slukke
Hun slukker vækkeuret.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.

sidde fast
Jeg sidder fast og kan ikke finde en udvej.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

frygte
Vi frygter, at personen er alvorligt skadet.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

føle afsky
Hun føler afsky for edderkopper.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
