Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

overvåge
Alt her overvåges af kameraer.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

vente
Vi skal stadig vente en måned.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

gå ind
Metroen er lige gået ind på stationen.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

stole på
Vi stoler alle på hinanden.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

stige ud
Hun stiger ud af bilen.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

sparke
Vær forsigtig, hesten kan sparke!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

blande
Maleren blander farverne.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

blive ked af det
Hun bliver ked af det, fordi han altid snorker.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

køre væk
Hun kører væk i hendes bil.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

flytte sammen
De to planlægger at flytte sammen snart.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

rette
Læreren retter elevernes opgaver.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
