Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/120015763.webp
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
ville gå ud
Barnet vil gerne ud.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
fjerne
Hvordan kan man fjerne en rødvinplet?
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
løbe væk
Vores søn ville løbe væk hjemmefra.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
skrive ned
Du skal skrive kodeordet ned!
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
overraske
Hun overraskede sine forældre med en gave.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
ringe
Hun tog telefonen og ringede nummeret.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
hakke
Til salaten skal du hakke agurken.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
få tur
Vent venligst, du får snart din tur!
cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
slukke
Hun slukker for strømmen.
cms/verbs-webp/110775013.webp
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
skrive ned
Hun vil skrive sin forretningsidé ned.
cms/verbs-webp/116932657.webp
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
modtage
Han modtager en god pension i alderdommen.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
forberede
Hun forberedte ham stor glæde.